Brian Acton en Jan Koum’s WhatsApp (2009)

Als je vroeger met je telefoon een berichtje aan iemand anders stuurde deed je dat met een SMSje, dat staat voor Short Message Service. SMS was onderdeel van de oorspronkelijke mobiele netwerktechnologie en maakte deel uit van het verdienmodel van de telecomoperators. Het was tot voor 2009 niet ongebruikelijk dat de kosten voor SMS het grootste deel van je maandelijkse telefoonrekening bepaalde. Het versturen van SMSjes stond voor de telecomoperators dan ook garant voor een flinke deel van de omzet. Dat is, totdat Brian Acton en Jan Koum het idee opvatten van een berichtenservice die via de opkomende internetverbindingen van smartphones zou gaan werken. Ze noemden hun idee ‘WhatsApp’, kort voor de Whats Up App. Het zou het einde van het SMS tijdperk betekenen en de start van het concept ‘elkaar een appje sturen’, waarmee het elkaar sturen van tekst- en fotoberichten via WhatsApp zou worden bedoeld.

Het succes en de populariteit van WhatsApp hield in de beginjaren gelijke tred met nieuwe functies voor, en de verspreidingsgraad van, smartphones. In 2009 begon menigeen te kijken naar een iPhone of een toestel van één van de vele leveranciers uit de opkomende Android markt. iPhone en Android gebruikers werden regelmatig verrast met nieuwe functies. In 2009 kwamen er bijvoorbeeld push notificaties bij, waar WhatsApp handig gebruik van maakte om de gebruiker van de app te signaleren dat er nieuwe berichten waren. De nog nieuwe App Store van Apple was zoekende naar regels en richtlijnen en WhatsApp stond vaak garant voor discussies over wat wel of niet toegestaan zou worden voor apps. WhatsApp bewoog zich echter nooit in grijze gebieden en door de later geïntroduceerde end to end encryptie en WhatsApp for Business is de adoptiegraad altijd hoog gebleven.

Aan de andere kant zorgde de populariteit van WhatsApp mede voor een verhoogde belangstelling voor continue internet op smartphones: WhatsApp gebruikers wilden niet alleen WhatsApp kunnen gebruiken als ze middels WiFi met het internet waren verbonden en namen massaal 2G en later 3G abonnementen met één of andere vorm van internetverbinding af. De telecomoperators zagen hun omzetten daarom niet dalen door het afnemen van verzonden SMSjes, maar juist toenemen door het gebruik van mobiel internet.

Hugo Gernsback’s 1934 Official Short Wave Radio Manual Complete Experimenter’s Set-Building and Servicing Guide (1934)

Een officiële gids met alle op dat moment bekende radiobuis-schakelingen voor het maken van kortegolfontvangers én -zenders. Deze gids moet wereldwijd een kentering hebben aangebracht in de productie van radiotoestellen en van invloed zijn geweest op het leven en werken van ontelbare mensen. Om het belang van deze publicatie te benadrukken werd deze in 1987 in ongewijzigde vorm opnieuw uitgebracht, met als toevoeging een verhandeling en vergelijking over het gebruik van transistoren.

De ‘manual’ bevat vooral veel schakelingen voor ontvangers en zenders. Meestal opgebouwd uit een radiobuis en bijbehorende ontvangstspoelen en met veel foto’s en werkbeschrijvingen aangevuld. Het is een geschiedenisboek die zich vooral door de technische lezer laat verslinden. Ik vind het boek, ondanks het feit dat veel van de schakelingen ondertussen door de tijd zijn achterhaald, fantastisch om door te bladeren. Veel van de schakelingen zijn op dat moment het neusje van de zalm op het gebied van innovatie en technische know-how en je kunt niet veel anders dan respect hebben voor deze mate van gedetailleerde publicatie. Ik vind de toevoeging van de pagina’s over transistoren (duidelijk herkenbaar als toevoeging door de afwijkende plaatsing van het paginanummer) een welkome aanvulling, omdat er moeite voor is gedaan buizenschakelingen en transistorschakelingen met elkaar in overeenstemming te brengen.

PTT Radiocontroledienst’s MARC (1980)

Mensen hebben al sinds mensenheugenis de behoefte gehad om met elkaar over afstanden te communiceren: rooksignalen, semafoorvlaggen, briefpost, telegram, telefoon en tegenwoordig, via de smartphone, mobiel internet. Honderden manieren om berichten tussen individuen en groepen uit te wisselen zijn de revue gepasseerd en in de jaren ’70 van de vorige eeuw speelde radiocommunicatie hierin een grote rol. De meest populaire technieken waren gebaseerd op spraakoverdracht via ‘de ether’ en de 11-meterband (zo’n 27 MHz) was ruim vertegenwoordigd.

Van een afstandje is radiocommunicatie via de ether een eenvoudig en effectief mechanisme waaraan de deelnemers al met beperkte middelen kunnen deelnemen: een zendontvanger met ingebouwde luidspreker en microfoon, gekoppeld met een eenvoudige antenne is voldoende om in contact te treden met de mensen met soortgelijke apparatuur uit de directe omgeving. De afstand die overbrugd kan worden is in beginsel beperkt: van enkele honderden meters tot enkele kilometers is een haalbaar bereik, maar alle grotere afstanden vereisen speciale voorzieningen.

Mobiele telefonie kwam pas in de jaren ’90 op gang en mobiel internet was voor velen niet eerder dan rond 2010 beschikbaar. Telefonie was populair maar kostbaar en niet voor mobiele toepassingen, in het veld of in de auto, geschikt. Radiofonie was daarom de voor de hand liggende en meest populaire manier om met het thuisfront, of tussen huizen onderling, te communiceren. De hiervoor gebruikte apparatuur was meestal bedoeld voor de 11-meterband, ook wel ‘27MC’ genoemd. Hoewel radiocommunicatie in de beginjaren vooral door overheidsregulatie aan banden was gelegd was het gebruik van de 27MC frequentieband uiteindelijk vrij voor een ieder die hiervan gebruik wilde maken, hoewel er eisen aan de apparatuur werden gesteld om storingen te voorkomen. De bandbreedte was maximaal 10 kHz en de 11-meterband is dan ook opgedeeld in frequentiebereiken met deze onderlinge afstand. Deze bereiken worden ‘kanalen’ genoemd, zo ligt de afstemfrequentie van kanaal 1 op 26,965 MHz en kanaal 14 op 27,125 MHz. De 40 hiermee gevormde kanalen mogen op allerlei verschillende manieren worden gebruikt: FM, AM en SSB. De apparaten mogen maximaal 4 Watt zendvermogen bezitten.

De gebruikte apparatuur is in grote lijnen in drie groepen te verdelen: vaste basisstations, zendontvangers voor voertuigen en volledig mobiele apparatuur. De zendontvangers voor voertuigen maken gebruik van de 12 of 24 volt beschikbaar in voertuigen en de mobiele apparaten hadden vaak 8 penlight batterijen. Alle apparaten hebben hetzelfde maximale zendvermogen maar de gebruikte antenne’s zijn voor de drie groepen verschillend zodat de behaalde afstanden uiteen lopen.

De wetgeving rondom het gebruik van de 11-meterband is in Nederland aan verschuiving onderhavig geweest. De 27MC was in de jaren ’60 in eerste instantie een Amerikaans gebruik die vooral bij vrachtwagenchauffeurs in zwang was. Gepopulariseerd via muziek en speelfilms als Convoy werd ook in Nederland een lobby opgezet voor het legaliseren van de FM-gemoduleerde 27MC ‘bakkies’. In 1980 werd 0,5 Watt over 22 kanalen toegestaan onder het label ‘MARC’: Machtigingsregeling Algemene Radiocommunicatie. Voor 35 gulden per jaar kon iedere Nederlander zich ‘inkopen’ in de radiocommunicatie over 27MC. Het tokkelen (een verbastering van het Engelse ‘talking’) werd een immens populaire hobby wat ervoor zorgde dat het aantal kanalen in 1982 tot 40 werd uitgebreid en het toegestane vermogen tot 4 Watt.

Door de opkomst van GSM viel de de noodzaak van mobiele radiocommunicatie weg en sinds de opkomst van internet verviel ook de hobbywaarde van radiocommunicatie. Voor de specifieke gevallen dat radiocommunicatie een betere oplossing is dan GSM of internet is er een opvolger voor 27MC, genaamd PMR466 ontwikkeld dat speciaal voor kleine, handzame mobiele apparaten is ontwikkeld met een reikwijdte van tussen de enkele honderden meters tot enkele kilometers. De standaard is wereldwijd uitgerold en de apparatuur kan licentievrij worden gebruikt.

Motorola’s SCR-300 (1940)

In 1940 kreeg de Galvin Manufacturing Company van de Amerikaanse War Department de opdracht om een mobiele radio zendontvanger te ontwikkelen die gebruikt kon worden in het veld. Hoewel het geheel meer weg had van een metalen rugzak werd het in die tijd beschreven als “primarily intended as a walkie-talkie for foot combat troops”, waardoor de naam ‘walkie talkie’ is blijven hangen.

Motorola, zoals de Galvin Manufacturing Company zich later ging noemen, produceerde zo’n 50.000 SCR’300’s tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het Engelse leger produceerde een eigen variant, de Wireless Set No. 31.

De SCR-300 was met 18 radiobuizen uitgerust, en gecombineerd met een set zinkbatterijen kwam het totale gewicht op zo’n 18 kilo uit. Het maakte gebruik van de FM-band en had een ingebouwde ruisonderdrukking. In vergelijking met de toenmalig voor thuisgebruik gangbare AM-radio’s was de SCR-300 daarmee een technologisch zeer geavanceerd product. De reikwijdte was tenminste 3 mile, zo’n 5 kilometer.

PTT’s T65 (1965)

De T65 is het in 1965 door de PTT geïntroduceerde standaard-telefoontoestel voor het Nederlandse telefoonnet, die aan iedere nieuwe abonnee gratis werd verstrekt. Aanvankelijk was de T65 grijs met een grijs snoer, een witte bodem en witte schroefdoppen op de hoorn. De T65 was leverbaar met een transparante kiesschijf voor pulskiezen en later ook met drukknoppen voor toonkiezen. De laatste werd verstrekt aan abonnees die waren aangesloten op een computergestuurde telefooncentrale.

Pulskiezen was de manier om met een analoog telefoontoestel telefoonnummers te vormen. De analoge telefoonlijn beschikte over twee geleiders. Het kiezen van nummers werd uitgevoerd door de stroom door de leiding in een bepaald ritme te onderbreken. Om bijvoorbeeld het nummer 0 te kiezen werd de stroom 10 keer gedurende 68 ms onderbroken, met tussenruimtes van 32 ms, en gevolgd door een pauze van 200 ms. De draaischijf op de T65 speelde hierbij een belangrijke rol: de gebruiker deed een vinger in de uitsparing met het te draaien getal en roteerde de draaischijf met de klok mee tot de aanslag en liet de draaischijf dan los. Het draaimechanisme met veer en vertraging zorgde nu voor de juiste timing en onderbrekingen.

PTT is de afkorting voor Posterijen, Telegrafie en Telefonie. In Nederland was de PTT het staatsbedrijf dat voor deze taken verantwoordelijk was. De Staat verzelfstandigde de PTT in 1989, wat daarna met het predicaat Koninklijk verderging onder de naam Koninklijke PTT Nederland NV (KPN). Van alle ondernemingen van PTT (telefonie, koeriersdiensten, post en pakketten, bankieren) heeft KPN alleen nog de telecommunicatie en ICT-diensten in het portfolio.