Elias Ashmole’s Museum of Art and Archaeology (1683)

Elias Ashmole was een gevierd Engels oudheidkundige, politicus, legerofficier, astroloog en alchemiestudent. Hij studeerde aan de Universiteit van Oxford en was een verwoed verzamelaar van boeken, oudheidkundige en mystieke vondsten, curiosa en andere artefacten. Veel van deze voorwerpen verwierf hij van reiziger, botanicus en medeverzamelaar John Tradescant. Nog tijdens zijn leven schonk hij zijn hele collectie aan de Universiteit van Oxford, op voorwaarde dat die collectie zorgvuldig zou worden uitgestald en met visie worden uitgebreid. De eerste conservator, Robert Plot, slaagde daar maar ten dele in en sommige delen van de verzameling, zoals een opgezette Dodo, vergingen. In latere jaren zou het museum verhuizen naar een betere locatie en zou de verzameling in onderwerpen en aantallen sterk uitdijen. Tegenwoordig bevat het Ashmolean meer dan 200.000 verschillende objecten die op permanente basis worden uitgestald en aan het publiek toegelicht. Zowel fysiek als online zijn voorwerpen, met hun herkomst en achtergrondverhaal te raadplegen.

Benno Tempel, directeur van Gemeentemuseum Den Haag, benadrukte eens het belang van een eigen identiteit van een museum. Er zijn in zijn ogen drie basistaken: beheer, behoud en presenteren. Bij de basistaak blijkt de collectie dus heel belangrijk. Het type collectie geeft aan wat voor soort museum het is. Je wilt niet op elkaar gaan lijken en daar zijn musea weleens de fout ingegaan. Nu proberen musea binnen hun profiel te blijven.

Hoewel het thema en de schatten in de verzameling van Ashmole velen aanspraken, was er ruimte voor een wat bredere wetenschappelijke, sociale en culturele kijk, gebundeld in een nieuw museum. De Universiteit van Oxford had voor onderwijsdoeleinden verschillende verzamelingen verspreid over Oxford in tientallen gebouwen opgeslagen en hoogleraar geneeskunde Sir Henry Acland startte tussen 1855 en 1860 met de bouw van een nieuw ‘Natural History’ museum, om alle aspecten van de wetenschap rond in een centrale tentoonstellingsruimte samen te brengen. In 1884 doneerde Augustus Pitt Rivers zijn archeologische en antroposofische privé-verzameling aan de universiteit en tegenwoordig maken het Oxford National History Museum en het Pitt Rivers Museum deel uit van een overkoepelende expositie in hetzelfde gebouw met een centrale ingang.

Ik heb altijd al een gezonde interesse in musea gehad. Ik geniet van de gebouwen die de verzamelingen herbergen, de creatieve uitstallingen die door de curatoren en museummedewerkers worden bedacht, de technische manier van uitstallen, de verhalen achter de verzamelingen, de voorwerpen in de verzamelingen en het vernuft waarmee voorgaande generaties voorwerpen in hun dagelijks leven wisten te gebruiken.

Voor mij is een bezoek aan een grote stad, of het nu Groningen of Londen is, niet compleet met een bezoek aan tenminste (maar meer mag ook) een Science Museum, of een Natural History Museum. Cultuurhistorisch en kunst vind ik okee, maar wetenschap, techniek, industrie en ‘het dagelijks leven’ vind ik het leukst.

En dat brengt me op iets anders leuks: Lego heeft zojuist de LEGO Icons Natural History Museum set aangekondigd. En op basis van de afbeeldingen is die op z’n minst deels geïnspireerd op het Ashmolean.

Externe links

Evoluon (1966)

Het Evoluon is een discusvormig gebouw in Eindhoven, ontworpen door architecten Louis Kalff en Leo de Bever. De futuristische, op een vliegende schotel gelijkende koepel meet 77 meter in diameter en het beton van de koepel wordt door 169 kilometer spankabel op zijn plaats gehouden. Het Evoluon was bedoeld als uithangbord voor de technologische vooruitgang en dan met name die aspecten daarvan waarbij het van oorsprong Eindhovense bedrijf Philips betrokken was. Het gebouw werd in 1966 ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van Philips aan de stad Eindhoven ‘aangeboden’. Het gebouw is van 1966 tot 1989 als educatief technologiemuseum in gebruik geweest en trok in de tweede helft van de jaren ’70 grote bezoekersaantallen. Dit kwam mede omdat de bezoekers zelf mochten experimenteren en demonstratiemodellen konden bedienen. Dat was toen nog nieuw en vooral aantrekkelijk voor scholieren. Veel scholen organiseerden daarom traditioneel eenmaal per jaar een ‘reisje Evoluon’. Het hielp ook dat er in Nederland nog geen concurrerende techniekmusea waren.