Economatics’ BBC Buggy (1983)

Fischertechnik en computersoftware vormden een ideaal stel in de beginjaren van het computerhobbyisme. Veel natuurkundeleraren maakten van deze combinatie een interessante toevoeging voor menig schoolcurriculum en de BBC Buggy (met software-op-audiocassette voor de Acorn BBC Micro computer) vormde hiervan een absoluut hoogtepunt. Fotogeniek en veelbelovend, de kit werd duizenden keren verkocht en nog vaker als hoofdrolspeler in een boek of tijdschrift afgebeeld.

De BBC Buggy was een bouwpakket dat bestond uit diverse Fischertechniek-onderdelen, stappenmotoren, een aansturingsprintplaat en een lang eind flatcable. De aansturing kon in principe met de meeste van de in die tijd beschikbare home computers, hoewel de meegeleverde handleiding en software bedoeld was voor de populaire (want in een BBC televisieprogramma gebruikte) Acorn BBC Micro computer.

Het aansturen van ‘hardware’ vanuit een computer had een hoog experimenteergehalte in de jaren ’80 en de experimenten waren niet geheel zonder risico voor de gebruikte computer. Interfaceboards met optische scheiding tussen de elektrische circuits van computer en aangesloten hardware waren een must. De kit van Economatics voorzag hierin, en de aansluiting tussen de BBC Buggy en computer werd met een lange, flexibele regenboogkabel uitgevoerd. De onderdelen van de bouwdoos moesten aan de hand van de meegeleverde handleiding met een schroevendraaier en een mini dopsleuteltje in elkaar worden gezet, hetgeen voor de gebruiker al gelijk een flinke dosis voorpret betekende. De software hielp met testen of de kit goed was geassembleerd en verschillende programma’s lieten het karretje met de toetsen van de computer besturen. De magie van het aansturen van hardware met een computer was veelsprekend, ook als was het ook voor het ongeoefende oog duidelijk te zien hoe de techniek in elkaar zat.

Externe links

Walt Disney’s Weet je veel handboek (1976)

Iedere Donald Duck liefhebber kent de neefjes Kwik, Kwek en Kwak. De drie halen veel van hun wijsheid uit hun Jonge Woudlopers Handboek, dat voor ieder probleem een oplossing schijnt te hebben. In 1976 bracht Oberon, uitgever van het weekblad Donald Duck, een 189 pagina’s dik ‘handboek vol tips, feitjes, spelletjes, enz.’ uit met de titel Weet je veel. En geheel in tegenstelling tot wat je zou verwachten stond het vol met tips, feitjes en spelletjes en was het geen stripalbum. Ik kreeg het boek als 9-jarige en heb het boek werkelijk jarenlang gekoesterd. Iedere bladzijde bevatte meerdere artikelen en sommige die nog te lastig waren voor een 9-jarige kwamen in de jaren daarna wel eens van pas.

Een hardcover boek met bijna tweehonderd pagina’s wetenswaardigheden, goed geïllustreerd en toegankelijk geschreven is niet eenvoudig te schrijven of te maken. Inhoudelijk staan de artikelen op een hoog niveau en veel van de illustraties, of misschien zelfs alle, zijn nieuw voor dit boek gemaakt, getuige de hoge kwaliteit van het drukwerk. Disney figuren zijn hier figuranten en worden bijna nooit onderdeel van het artikel. En hoewel het boek duidelijk als ‘Jonge Woudlopers Handboek’ is bedoeld, wordt het niet zo genoemd. De auteurs van het boek hebben mogelijk een boek gemaakt dat ze zelf graag hadden willen hebben, met Yvan Delporte als scenarist, Eddy Ryssack als illustrator en Jacques Busquet als technisch adviseur. Yvan Delporte kennen we ondermeer als schrijver van De Smurfen en co-auteur van Guust Flater en Eddy Ryssack als all-round illustrator die ondermeer de strip Opa in de Eppo maakte.

Het is niet onmogelijk dat de opmaak van dit boek een rol gespeeld heeft in mijn latere interesse in vormgeving: de bladspiegel-uitvulling had bij de opmaak van dit boek een hogere prioriteit dan een consistente vormgeving, hetgeen me ook op 9-jarige leeftijd al flink dwarszat. De afstand tussen koppen en tekst varieerde met de resterende vrije bladruimte en te pas en te onpas werden alinea’s afgebroken op willekeurige plaatsen om nog maar een extra regel aan het eind van de pagina te verkrijgen. Ook de regeluitvulling is schrijnend: op sommige regels zitten grote gaten in de tekst vanwege de ingevoegde witruimte. Een eventuele herdruk zou veel baat hebben bij een beter lettertype en wat liefdevol opmaakwerk.

Apple’s transitie van PowerPC naar Intel (2005)

De Apple Macintosh in 2005 had een PowerPC microprocessor waarop het Mac OS X 10.4 Tiger draaide. Tijdens de Worldwide Developers Conference in 2005 kondigde Steve Jobs aan dat er een transitie zou gaan plaatsvinden van de Freescale PowerPC processoren naar Intel Pentium microprocessoren. De belangrijkste redenen hiervoor waren snelheid en energieverbruik: de Pentium processoren waren aanzienlijk krachtiger dan de PowerPC processoren bij een lager stroomverbruik. En hoewel bij de aankondiging nog 2 jaar werd genoemd, ging de feitelijke transitie veel sneller en waren in 2007 de meeste Macs met een Intel processor verkrijgbaar.

De transitie van PowerPC had verstrekkende gevolgen. Zo moest Apple het besturingssysteem OS X geschikt maken voor een andere processor, moest nieuwe hardware ontwikkeld worden, moesten de ontwikkelaars voorzien worden van tijdelijke Intelgebaseerde Macs om hun software om te kunnen zetten naar de nieuwe architectuur, moesten de developers voorzien worden van alle tools om dit voor elkaar te krijgen en moest gezorgd worden voor een voorziening dat niet alle bestaande Macs ineens onbruikbaar zouden worden.

Apple had de transitie echter goed voorbereid en had zelf in het grootste geheim al jaren een versie van OS X in gebruik die op Intel was gebaseerd. Developers kregen daarom bijna direct de beschikking over Intel hardware en de tools die nodig waren om hun software om te zetten. Apple had een speciale simulator gemaakt, Rosetta, die PowerPC programma’s liet uitvoeren op een Intel microprocessor. Deze simulator maakte de programmaverwerking van oudere programma’s langzamer, maar door de extra snelheid van de Intel processoren was het netto effect een gelijke verwerking als op de oude PowerPC microprocessoren.

De transitie van PowerPC naar Intel was overigens niet de eerste keer dat Apple een verandering van de CPU architectuur doorvoerde: eerder was al overgegaan van de 68000 processor van Motorola naar de PowerPC van IBM.

Chris Carter’s Millennium (1996)

In de televisieserie MillenniuM is Frank Black een consultant met de gave om in de gedachtenwereld van misdadigers te kijken. Zelf noemt hij deze gave geen bovennatuurlijke kracht, maar de Millennium Group waarvoor hij werkzaam is maakt er dankbaar gebruik van om onderzoek te doen naar potentieel wereld-eindigende rampen en complotten. Maker Chris Carter zou na drie seizoenen MillenniuM een nieuwe televisieserie het licht laten zien: The X-Files met een soortgelijke opzet en verhaallijn.

NASA’s Skylab (1973)

Meer dan een verzameling overgebleven onderdelen van eerdere Apollo missies, tegen de zon beschermd door goudkleurige reflecterende zeilen en van stroom voorzien door een partij zonnecellen die als molenwieken zijn gemonteerd zijn lijkt het in eerste instantie niet. Toch is Skylab een belangrijke reden dat er een International Space Station bestaat en zag het leven in Skylab er voor de aanwezige astronaut er niet gek veel anders uit dan voor de huidige bewoners van ISS.

Skylab (illustratie NASA)

Het grootste deel van Skylab wordt gevormd door een omgebouwde ‘S-IVB’ derde trap van een Saturn V raket, waarvan de raketmotor was verwijderd. Er waren twee S-IVB’s omgebouwd door Douglas Aircraft Company: eentje werd als proefmodel in het NASA opleidingscentrum neergezet en eentje ging als onderdeel van een Saturn V lancering mee de ruimte in. Deze Saturn V bevatte verder geen lading, waardoor de derde trap niet als stuwmotor gebruikt hoefde te worden. Met latere lanceringen werden de noodzakelijke reparaties uitgevoerd, waaronder de bevestiging van reflectieschermen en extra zonnepanelen. Ook werden een luchtsluis, aanmeerpoort en telescoop gemonteerd.

S-IVB Rocket 3rd Stage (foto NASA)

Skylab gaf steeds ruimte aan drie astronauten, die maximaal voor 40 dagen in de ruimte bleven. Er zijn drie bemande missies naar Skylab geweest, voordat Skylab in 1979 aan z’n lot werd overgelaten en in de dampkring tot verbranding kwam.

NASA’s Space Shuttle (1981)

Space Shuttle was de naam voor een Amerikaans systeem van herbruikbare ruimtevaartuigen die in totaal 135 vluchten uitvoerden, waaronder het transport van grote delen van het International Space Station en het vervoer van goederen en astronauten van en naar het ISS. De laatste vlucht van een Space Shuttle was de Atlantis op 21 juni 2011, gevlogen door Douglas Hurley die later ook de gezagvoerder van eerste NASA Commercial Crew missie Demo-2 van SpaceX zou worden.

Tussen 1981 en 2011 gebruikte NASA met regelmaat de Space Shuttle voor vluchten naar het International Space Station, in de beginjaren van het Space Shuttle programma nog in aanbouw. De Space Shuttle bestond uit een soort vliegtuig die zelfstandig kon landen op Aarde, nadat deze vanuit de ruimte door de dampkring was komen vallen. Lancering gebeurde met een enorme brandstoftank en twee vaste brandstof raketten. Hoewel het geheel overweldigend overkwam, was de vlucht volgens Douglas Hurley ‘considerably smoother than the flight with Crew Dragon on top of Falcon 9″.

De eerste Space Shuttle was Enterprise, die in 1976 als testvoertuig werd gebouwd. Vier werkende Shuttles werden als regelmatige verbinding met ISS ingezet: Columbia, Challenger, Discovery en Atlantis. In 1991 kwam daar Endeavour bij, die de Challenger en Columbia moest vervangen die in 1986 en 2003 werden verwoest door fatale ongelukken.

Nadat de landing van Atlantis werden de Space Shuttles afgedankt. Vanaf 2011 tot 2020 maakten de Amerikanen gebruik van het gedateerde, maar zeer betrouwbare Russische Soyuz programma om astronauten van en naar het ISS te transporteren. In 2020 kwam hier met de eerste lancering van het Commercial Crew programma verandering in, toen NASA met de SpaceX Crew Dragon twee astronauten naar ISS liet brengen.

Atari’s Portfolio (1989)

Een 40×8 tekens 240×64 pixel zwart-wit beeldscherm zonder achtergrondverlichting maar met DIP DOS 2.11, grotendeels compatibel met de zojuist uitgebrachte IBM PC. DIP DOS? Jazeker, DIP, voor DIP Research uit Surrey, Engeland. De rol van Atari was rebranding en marketing en de Atari Portfolio haalde het tot in de filmindustrie, als hackertool in Terminator 2: Judgment Day. Een paar honderd uur op drie AA batterijen en met het grootste gemak Turbo Pascal 3 in je tas meenemen. Er was een hoop goeds te zeggen over de Atari Portfolio.

De Atari Portfolio was de eerste palmtop-personal-computer: een IBM PC compatible computer die in de palm van je hand paste. Voor 1989 was dat een knappe prestatie, zeker voor een relatief klein bedrijf uit Surrey. DIP Research verkocht het recht om haar Pocket PC te produceren aan Atari, die er nog datzelfde jaar een grote hit van maakte als de Atari Portfolio. Diverse programma’s op ROM cartridges (want, Atari) waren beschikbaar, maar met een beetje moeite kon je duizenden DOS programma’s draaien, zolang die maar netjes BIOS-compatible waren geprogrammeerd.

Tim Allen’s Home Improvement (1991)

Een fantastische televisieserie die begon in 1991 in een periode waarin de komische familieseries toch al niet aan te slepen waren was Home Improvement, waarin de opnames van televisieserie Tool Time worden afgewisseld met scenes uit het leven van Tim ’the toolman’ Talor, zijn vrouw Jill, de drie zoons Bradly, Randy en Mark en hun fascinerende buurman Wilson.

Taylor verdient de kost als niet zo handige presentator van het klusprogramma ‘Tool Time’, samen met zijn handige assistent Al Borland en hun assistente Heidi. Tim is gek op elektrisch gereedschap van het fictieve merk Binford Tools, dat ook sponsor is van de televisieshow. In de televisieserie staan de vele ongelukjes die Tim krijgt centraal, evenals de gezinsrelatie van de Taylors.

Hoofdrolspeler Tim Allen was één van de initiatiefnemers van Home Improvement, die 8 seizoenen op de buis was. De televisieserie zou ook de start van de carrière van Pamela Anderson betekenen, die in de eerste seizoenen de rol van Heidi speelde.

Buurman Wilson bleef tot en met het laatste seizoen grotendeels buiten beeld: alleen de bovenkant van zijn hoofd, net boven de schutting uit, was te zien. Het gaf iedere aflevering nog meer aantrekkingskracht, de vraag of Wilson nu wel eens een keer volledig te zien zou zijn.

Kraftwerk’s Die Mensch-Maschine (1978)

In 1970 begonnen Ralf Hütter en Florian Schneider een muzikaal duo dat bijzondere muziek wilde maken. Ralf had ideeën over de styling, Florian had al snel een Minimoog en vaardigheden om daar wilde dingen mee te doen. Enkele kameraden uit Dusseldorf vonden het wel wat en niet lang daarna werd de naam van de band omgedoopt in Kraftwerk. De band maakte gebruik van alles wat geluid kon maken en de technisch onderlegde Florian bedacht steeds nieuwe manieren om als band muzikaal te onderscheiden.

Hoewel het studioalbum 1974 Autobahn voor de doorbraak van Kraftwerk zou zorgen en een belangrijke stempel op de elektronische muziek heeft gedrukt, was het Die Mensch-Maschine uit 1978 die blijvend in de populaire muziek zou worden opgezet. De live optredens waarin Hütter en Schneider, vergezeld door vaak wisselende gezellen, op bijna mechanische wijze muziek vertolken met elektronische, soms elektromechanische instrumenten die als poppen werden bespeeld maar vergezeld gingen van fantastische melodielijnen, luchtige en verhalende teksten en soms stampende ritmelijnen werden nog tientallen jaren voor grote publieken verzorgd.

Hoewel de oprichting van Kraftwerk vooral aan de technisch en muzikaal onderlegde Schneider is te danken, neemt in latere jaren toch Hütter het roer over als Kraftwerk vooral live optredens gaat verzorgen. Schneider is dan de drijvende kracht achter de Kling-Klang studio’s, een geheime fabriekshal waar Schneider de muziekinstrumenten zou aanpassen en modificeren en Hütter de live-optredens zou voorbereiden.

DJI’s Phantom drone (2007)

We danken de concepten multicopter, quadcopter en in mindere mate drone aan de komst van de 3-assige accelerometer en borstelloze gelijkstroommotoren, in combinatie met snelle microcontrollers die de informatie van de accelerometer konden vertalen in de aansturing van de motoren. En ergens vanaf 2005 was deze combinatie van computerkracht, sensoren en actuatoren krachtig genoeg om er multicopters mee te maken. De eerste quadcopter van het Chinese DJI was de DJI Phantom uit 2007, uitgerust met GPS en signaleringslampen en voldoende software om het vliegen van een drone in minuten onder de knie te krijgen.

Deze eerste generatie DJI Phantom was nog voorzien van een vaste houder waar een GoPro camera op gemonteerd kon worden; latere Phantoms hadden ruimte voor een elektromechanische gimbal, of hadden een ingebouwde camera. Met gimbal. De vormgeving van de Phantom bleef echter grotendeels hetzelfde. DJI liet geen mogelijkheid onverlet om details van de Phantom te verbeteren: camera, gimbal, vluchtcomputer, positionering, motoren, accuduur, propellermontage, stevigheid van de materialen, no-flight-zones en zorgde op die manier voor een steeds innovatiever product. Opvolgers van de Phantom zouden de kleinere Mavic en Spark zijn, die evenwel in mogelijkheden niet voor de Phantom onderdeden.

Sony’s Viao P-series (2009)

De in 2009 door Sony geïntroduceerde Viao P-series zijn kleine draagbare computers die veel ontwerpelementen van de Sony PlayStation Portable hebben overgenomen. Uitgerust met een Intel Atom Intel Atom Z520 en met 2 GB werkgeheugen zijn het geen krachtpatsers. Het 8″ breedbeeldscherm van 1600×768 pixels kan niet opboksen tegen een huidige generatie smartphone. Maar de uitstraling van deze Sony minicomputers, die Windows Vista vanaf de fabriek meekregen en volgeplempt waren met Sony rommelware, valt niet te miskennen.

De Intel Atom Z520 is een single-core, dual thread microprocessor die draait op 1,33 GHz. Alle extra’s is van de processor weggehaald en wat overblijft is een efficiënte, maar niet al te snelle, energiezuinige bouwsteen die door Sony is gebruikt om een ventilatorloze computer te maken die meer punten voor uitstraling dan voor performance zal krijgen. Maar om de Viao P een slome computer te noemen gaat dan ook weer te ver: uitgerust met een snelle SSD doen normale kantoorapplicaties onder Windows 7 of 10 het prima en het kleine scherm heeft een voldoende hoge resolutie om scherpe beelden te tonen. Met ingebouwde wifi en bluetooth zit het wel goed met de connectiviteit.

De kleine computer leent zich uitstekend als Linux portable; Ubuntu Linux versie 9.04 schijnt het goed te doen en ook de Debian-gebaseerde Linux Mint schijnt goede resultaten te geven.

Externe links

Sinclair’s The Black Watch (1975)

Clive Sinclair was twee jaar te laat met het uitbrengen van zijn Black Watch en toen de eerste exemplaren in handen van de consument kwamen werkten ze vaker niet dan wel. Maar wat moeten technische-gadget-liefhebbers een fantastische tijd hebben gehad met de vindingen die hun held Clive met regelmaat op de markt bracht. De Black Watch was een technisch hoogstandje die je in een mooie bewaardoos kon kopen, maar ook als bouwpakket zelf in elkaar kon solderen.

In 1975 kwamen de eerste lcd-horloges van Casio en Timex op de markt, die goedkoper geproduceerd konden worden dan led-horloges en veel langer (jaren, in plaats van dagen) met batterijen deden. Toen de Black Watch op de markt kwam was het tijdperk van led-horloges dan ook over z’n hoogtijdagen heen. Hiernaast had de Black Watch nog wat probleempjes.

The Black Watch bestond uit een klein led display met rode cijfers, een microprocessor met klokprogramma en een behuizing met enkele schakelaars. Een paar koopcellen en een fraaie polsband maakten het product compleet. De Black Watch zag er voor die tijd modern en tijdloos uit en ook tegenwoordig zou je er niet een raar figuur mee slaan als je met een Black Watch om je pols gezien zou worden.

De advertenties van The Black Watch deden anders vermoeden dan dat The Black Watch nog geen week met de batterijen deed, de tijd niet goed bijhield en door statische elektriciteit defect kon gaan. Veel van de verkochte Black Watches werden dan ook weer teruggestuurd aan de klantenservice van Sinclair, die al gauw een backlog van twee jaar had.

Sinclair’s DM350 multimeter (1977)

De DM350 van Britse uitvinder Clive Sinclair was een 4-cijferige multimeter bedoeld voor professioneel gebruik. De multimeter had een strakke slagvaste behuizing die ook gebruikt zou worden voor andere meetapparaten uit de reeks, waaronder een oscilloscoop met een piepklein gloeischerm. De multimeter was een groot succes en werd tot ver in de jaren ’80 van de vorige eeuw verkocht.

De DM350 was de verbeterde opvolger van de DM235, die met draaiknoppen was uitgerust maar al wel in dezelfde grijze kunststof behuizing was getooid. De voorganger van de DM235 was de DM2, een multimeter in een zwarte aluminium behuizing met soortgelijke drukknoppen als de DM350. De DM350 was voorzien van een 4-cijferig display dat maximaal 1999 kon weergeven. Dat werd als ‘3 en half’ cijfer aangeduid, vandaar de 350 nummering. De duurdere uitvoering DM450 had op die manier 4 en halve cijfers. Beide multimeters waren, naast het analoge deel

Als multimeter concurreerde de DM350 met de veel duurdere digitale Fluke 8600A multimeter, die goed in aanzien stond bij iedere zichzelf respecterende elektronicus. De meeste elektronici deden het echter in 1977 met een analoge multimeter, voorzien van een groot scherm met een dunne wijzer, waarop per bereik en meetsoort een aparte schaalverdeling was opgenomen. Ook hadden analoge meters een spiegelvlakje, aan de hand waarvan afleesfouten konden worden beperkt.

Gebruik van de DM350 en DM450 maakte meten eenvoudiger en minder foutgevoelig. De multimeters waren geschikt om op de werkbank gebruikt te worden, maar met de draagbeugel en optioneel verkrijgbare tas ook voor mobiel gebruik toegerust.

Commodore’s PET 2001 (1977)

In 1977 kwam Commodore met de PET 2001 op de markt: een plaatstalen machine met ingebouwde monitor en audiocassettespeler en een minderwaardig rubber toetsenbord. De uitstraling van de machine kwam rechtstreeks uit de science fiction films waar de PET met haar vormgeving en ‘2001’ naar refereerde en er was zoveel vraag naar de computer dat de leveringen maanden op zich lieten wachten.

1977 was een bijzonder jaar in de computergeschiedenis, waarin de drie oorspronkelijke home computers het licht zagen: de Commodore PET-2001, de Apple II en de Radio Shack TRS-80.

Commodore was gespecialiseerd in typemachines en was juist gestopt met de productie van rekenmachines. Oprichter en ondernemer Jack Tramiel had zijn oog laten vallen wat volgens hem een logisch vervolg op de rekenmachines was: kantoorcomputers. Nog voordat de eerste Commodore computer op de markt verscheen had Tramiel MOS Technology overgenomen, om zeker te stellen dat er voldoende voorraad microprocessoren zou zijn. Ook kwam zo chiptovenaar Chuck Peddle in dienst van Commodore. Peddle zette zijn schouders onder het ontwerp en vanaf 1977 was Commodore een computerbedrijf.

De PET 2001, met een enkele MOS Technology 6502 microprocessor die al het werk in de computer moest doen, van ontcijferen van het toetsenbord tot en met het aansturen van het beeldscherm, werd goed ontvangen. Er regenden echter klachten over het toetsenbord en in 1979 kwam Commodore uit met de PET 2001-N, waarbij de ‘N’ stond voor ‘new’. De ingebouwde cassettespeler was vervallen om ruimte te maken voor een numeriek deel van het toetsenbord en de PET had nu de tekst ‘professional computer’ op de voorzijde. Aan de binnenkant was de techniek geüpgraded om gebruik te kunnen maken van floppy drives en hard drives, die in grote uitbreidingsdozen in de buurt van de computer gestald moesten worden.

Commodore PET 2001-N ‘professional computer’ met floppy drives

Apple II (1977)

De Apple II was één van de drie oorspronkelijke ‘home computers’ die in 1977 op de markt verscheen, naast de Radio Shack TRS-80 en de Commodore PET. Door de invloed van kwaliteitsbewuste Steve Jobs en technisch brein Steve Wozniak had de Apple II een paar strepen voor op de TRS-80 die de Apple II helpen om op de bureau’s van iedere boekhouder, universitair student en vermogende particulier te landen.

De Apple II had intern een MOS Technology 6502, een 8-bits microprocessor die ook de Commodore PET zou aandrijven. De hardware van de Apple II was een slimme mix van technische oplossingen en opties voor toekomstige uitbreidingen, wat de computer een lange adem gaf in de concurrentiestrijd die na 1977 zou losbarsten. In de loop van 1979 kwam het programma VisiCalc voor de Apple II op de markt. VisiCalc was het eerste programma dat een elektronische spreadsheet op een computer mogelijk maakte. Het programma was een directe hit op de Apple II en de verkopen van de Apple II gingen hand-in-hand met het succes dat het programma VisiCalc bij kleine en middelgrote ondernemingen zou hebben.